(dat moet je zelf nog achterhalen)
- Anna Van Breugel
- 25 okt
- 5 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 26 okt
Het is al voor zover ik me kan herinneren donker. Donker maar niet stil. Er zijn zoveel geluiden om me heen, die ik aanvankelijk niet thuis kon brengen. Maar hoe langer ik hier vast zit, hoe vlotter dat verloopt. Ik kan de geluiden intussen al wat categoriseren. Ik krijg daarbij hulp van de stemmen om me heen. Die zijn er altijd, de andere geluiden vallen soms ineens weg.
Niemand van ons heeft een naam, toch worden we door de omgevingsgeluiden vaak hetzelfde genoemd. Ik denk dat ze daarmee ons allemaal bedoelen, en niet een van ons. Ik weet eerlijk gezegd ook niet zeker met hoeveel we hier eigenlijk zijn. Wat ik wel weet, is dat dat aantal soms verandert. Tijdens de luidste periodes wordt soms iemand meegenomen, we kunnen dan bitter weinig doen om dat te voorkomen. Ik hoor de hulpeloze geluiden van een lotgenoot die losgemaakt wordt uit onze groep. Ik probeer mezelf voor te houden dat ze allicht naar een veel betere plaats gaan, het is het enige dat je kan doen om hier niet gek te worden. Soms wordt er ook een hele groep tegelijk meegenomen, ik neem aan dat dit het ideale scenario is, samen de overstap maken naar die andere plek, waar die ook mag zijn. En om de zoveel tijd worden er een hoop nieuwe lotgenoten bij ons geplaatst.
Onze leider (zo zie ik dat toch in mijn hoofd) - diens stem komt altijd van boven mij, dus ik ga ervan uit dat hij op een troon zit ofzo - soit, die kan blijkbaar wel zien (of beweert dat in elk geval). Zouden we dan toch niet in een donkere kamer zijn? Waar komt al dit zwart dan vandaan? In elk geval, soms vertelt die stem ons wat er om ons heen allemaal gebeurt.
Het gaat dan over kuddes die ons passeren, ze duwen metalen dingen vooruit. Ze komen in alle vormen, groottes en kleuren voorbij. Sommige van deze creaturen zijn luider dan anderen, de stem vertelt ons dat de kleinsten overigens het meeste geluid produceren, speciaal vind ik dat.
Soms twijfel ik aan de info die we op deze manier krijgen, want hoe weten we of de stem het beste met ons voorheeft? Of het effectief komt van iemand die kan zien en of die daarover de waarheid vertelt? Soms zou ik willen dat ik iemand in vertrouwen kon nemen om deze bezorgdheden mee te bespreken, maar ik weet niet wie er hier nog allemaal is en of het een bondgenoot of een vijand zou zijn. Ik weet wel dat ik niet alleen ben, maar voor hetzelfde geld ben ik de enige die niets ziet en houdt iedereen hier om me heen me voor de gek. Maar wat hebben ze daarmee te winnen, natuurlijk? Weer zo’n gedachte die ik moet koesteren om niet helemaal door te slaan.
Ondanks werd ik door een onbekende kracht omhoog getrokken, de stemmen klonken luider van daar. Ik voelde de druk van de grip die iets -dat ik niet kon zien en dus niet beter kan benoemen- op me had op enkele plaatsen, alsof iets me wat ineen kneep. Het duurde echter niet lang, al snel stond ik terug op mijn plaats, in het rijtje tussen mijn bondgenoten.
Bij het terugzetten moet er iets misgelopen zijn, want ik voelde ineens iets in mijn zij prikken en er kwam wat licht tevoorschijn. Eerst een stipje, maar de opening werd iets groter en ik voelde de grond onder mijn voeten nog steeds niet. En toen dat wel zo was, had er zich al een hele kier licht gevormd voor mijn ogen. Ik kon er net door naar buiten kijken.
Ik zag de passanten, de metalen dingen, de maten en kleuren en groottes van de creaturen zoals de stem me had verteld. Ik hoorde dat de kleinste wezens effectief het luidste waren, vooral als iets teruggezet werd op zijn plaats, in plaats van in het metalen ding. Ik zag dat we omringd werden door allemaal verschillende dingen, die telkens in groepjes bijeen stonden. Sommigen konden ons zien, anderen waren net als (de meesten van) ons verblind. De passanten zee kwam stilaan tot rust en het leek eb te worden. De laatste jeans-stokken liepen voorbij en het werd rustig. En donker. Even was ik in paniek. Zou ik weer blind zijn?
Met de passanten stierf ook het geluid weg. De stem begon aan zijn verslag van de tijd die intussen gepasseerd was. Voor het eerst sinds ik hier was kon ik het verhaal volgen, ik voelde een warm gevoel van trots in mijn borst, er viel een geruststellend gevoel als een laken om me heen, want de stem had al die tijd de waarheid tegen ons gesproken. Vervolgens overviel me ook een ander gevoel: een nieuwe angst, want wat moest ik nu doen? Toegeven dat ik ook ogen gekregen had? Of afwachten wat deze nieuwe kracht voor me zou kunnen betekenen?
Van waar ik stond kon ik de stem niet zien. Ik zag alle anderen in de ruimte (als het niet zo donker was), maar ik wist eigenlijk niet hoe de stem eruit zag, of eender wie van onze selectie, eigenlijk. Ik wist nog helemaal niet wàt we waren.
Ik dommelde in en sukkelde voor het eerst in een diepe, vredige slaap. Voor het eerst had ik het antwoord op zoveel van mijn prangende levensvragen met eigen ogen kunnen waarnemen, ik wist nu wie te vertrouwen was en dat ik vanaf nu ook voor mezelf zou kunnen zorgen. Het was ook de eerste keer dat ik droomde in beelden, en niet enkel in geluiden en donker.
Daarna ging alles plots heel snel. Toen ik wakker werd (van een plots en uiterst fel licht, niet zo aangenaam als gewekt worden door het gefluister van m’n buren zoals anders), werd ik weer opgepakt en meegenomen door de ruimte. Ik hoorde een geklik en daarna voelde ik iets duwen en bleef er iets aan me kleven. Ik kreeg het er zelf niet af. In plaats van me terug te brengen naar de anderen, werd ik ergens anders neergelegd. In een bak vol dingen die allemaal niet op elkaar leken, op dat gele plakkertje na. Er stonden cijfers op.
De eerste wezens die binnen kwamen, begonnen al snel te rommelen tussen mij en mijn nieuwe buren. Het duurde niet lang of iemand nam me op en legde me neer in het metalen ding waar die creaturen blijkbaar nood aan hebben om zich te kunnen verplaatsen.
Heel wat geluiden en gepiep en geflits later werd ik volledig verblind toen de scheur vergroot werd. Ik kon ineens alles om me heen zien. Ik was in een ruimte die in de verste verte niet leek op mijn vorige verblijfplaats, al herkende ik wel een paar objecten.
Ik werd met mijn rug tegen de muur geduwd en toen losgelaten, van doodsangst sloot ik automatisch mijn ogen, maar ik bleef gewoon hangen.
De wezens gingen weg en lieten me alleen om kennis te maken met -wat ik aanneem- mijn nieuwe thuis. Al snel viel mijn oog op het mannetje boven het gat waar de wezens net door verdwenen waren. Hij zei niet veel en hing daar met zijn armen open, vastgemaakt aan iets met zijn rug, en dat in de muur. Zou ik er ook zo uitzien? Het was in elk geval de eerste keer dat ik me zo verbonden voelde met iets anders.
Er werd best vaak naar me gekeken, ik voelde me voor het eerst belangrijk. De wezens die me opgehangen hadden, bleven vaak voor me staan en keken me dan echt diep in de ogen. Om de een of andere reden waren ze dan altijd aan het prutsen aan die slierten op hun hoofd, of aan het wrijven aan hun gezicht. Ze lachten vaak naar me, maar soms leken ze ontevreden en kreeg ik het gevoel dat ze een peptalk of compliment van me verwachtten. Op andere dagen trokken ze dan weer een rare bek naar me. Soms hielden ze een raar machientje vast en bleven dan even als bevroren staan. Er waren zelfs momenten dat er uit dat toestel bliksem leek te komen.
~ Het leven van een IKEA spiegel





Opmerkingen